C.G. van Leeuwen haalt herinneringen op aan zijn promotor, de historicus prof. dr. J. Roelink

Door: C.G. van Leeuwen

Nadat ik mijn dienstplicht had vervuld ging ik in 1953 aan de Vrije Universiteit Geschiedenis studeren. De drie traditionele alpha-faculteiten – theologie, rechten en letteren – waren toen in drie aaneengesloten panden aan de Keizersgracht gehuisvest. Hoewel het aantal studenten in die jaren nog gering was, waren de beschikbare ruimtes daar toch beperkt. De collegezalen waren niet al te groot en de aan de daarin gedoceerde vakken verwante bibliotheek was op de zolderverdieping ondergebracht. Er was nog wel een docentenkamer maar van stafkamers was er geen sprake.

In de jaren vijftig van de vorige eeuw schommelde het aantal jaarlijks aankomende geschiedenisstudenten tussen de vijf en tien. Gedurende drie jaar liepen zij de colleges voor het kandidaatsexamen, dat zij meestal na ruim vier jaar aflegden. Aangezien het toen min of meer vanzelfsprekend was dat men na de studie leraar werd, volgden allen al in het derde en vierde studiejaar de lessen vakdidactiek voor de geschiedenis. Die werden gegeven door de Amsterdamse geschiedenisleraar Dr. J. Roelink. Zo kwam ook ik met hem in aanraking en dat contact zou in de loop van de tijd steeds intensiever worden. Die didactiekcursus werd in een vroege fase van studie gegeven omdat de meeste studenten al na hun kandidaatsexamen les gingen geven. In het middelbaar onderwijs bestond er een groot tekort aan leerkrachten waardoor veel kandidaten bezweken voor de verleidende aanbiedingen van de rectoren. De heer Roelink wist mij nog een jaar van dat lesgeven af te houden, maar daarna bezweek ook ik voor een verleidelijk aanbod.

In de jaren zestig groeide het aantal studenten in de letterenfaculteit aanzienlijk, zodat daarvoor een nieuw onderkomen gezocht moest worden. Dat werd gevonden in een groot, plechtstatig herenhuis aan de Van Eeghenstraat. In deze behuizing kreeg de Sectie Geschiedenis – zoals in die jaren de studierichting werd aangeduid – op de zolderverdieping een stafkamer toegewezen, die men via een krakende, steile en moeilijk begaanbare trap kon bereiken. Hoewel de heer Roelink bij het lopen door een lichamelijk ongemak moeilijk kon lopen, heb ik hem – typerend voor zijn persoon – daarover nooit horen klagen! Hij werd in 1964 benoemd tot lector voor het onderwijs in de hulpwetenschappen en hem was deze kamer toegewezen. Die functie was hem op het lijf geschreven aangezien hij op het standpunt stond dat ambachtelijke kennis voor het verwerven van historisch inzicht essentieel was.

In 1964 kreeg ik het verzoek om studiebegeleider voor de geschiedenisstudenten te worden. Toen ik in een oriënterend gesprek vroeg wat die functie in concreto inhield, kreeg ik het typerende antwoord, dat ik ermee moest beginnen dat zelf uit te zoeken. Wel werd mij meegedeeld dat ik dat werk kon verrichten op de kamer van de heer Roelink. Zoals te verwachten werd ik vriendelijk door hem ontvangen en vele jaren nadien hebben we samen diverse kamers in grote harmonie gedeeld. Zoals toen gebruikelijk was, was onze omgang zeer formeel. Nooit hebben we elkaar getutoyeerd, altijd elkaar met “meneer” aangesproken. Overigens verhinderde die formele omgang niet dat we jaren lang bij tijd en wijle uitvoerig met elkaar “roddelden” over het doen en laten van hoogleraren, stafleden en over studenten, als die daarvoor ons inziens aanleiding gaven.

Het jaar 1969 was voor de Sectie Geschiedenis een jaar van ingrijpende veranderingen. De toename van het aantal studenten bleef doorgaan, mede doordat de toegang tot die universitaire studie opengesteld werd voor bezitters van het atheneumdiploma. De afdelingen Klassieke Talen en Geschiedenis werden overgebracht naar het eerder door de Economische Faculteit bewoonde Koningslaan 31-33, waar zij over meer ruimtes konden beschikken. Bovendien “promoveerde” de Sectie Geschiedenis tot de "Subfaculteit Geschiedenis". Die naamsverandering hield ook in dat de studierichting meer bevoegdheden kreeg, hoewel dat in de ogen van de opkomende democratische beweging nog lang niet voldoende was. In dit jaar werd Dr. Roelink benoemd tot hoogleraar in de Geschiedenis van de Middeleeuwen. Dat was in het onderwijs over dit tijdvak een duidelijk merkbare verandering. Zijn voorganger, M.C. Smit, schonk in diens colleges steeds meer alleen maar aandacht aan middeleeuwse filosofen, theologen en andere denkers en dreigde daarmee het bevattingsvermogen van veel studenten te overstijgen. Dat was bij het onderwijs van de uitmuntende didacticus Roelink zeker niet het geval! En daar komt nog bij dat hij in zijn lessen ook aan diverse andere onderwerpen aandacht schonk.

In het begin van de jaren zeventig was Amsterdam een rumoerige stad. Het kraken van huizen, stakingen, demonstraties en rellen kwamen geregeld voor. Nu was Prof. Roelink – men zou het van deze bezadigde man wellicht niet denken – toch een rasechte Amsterdammer en het gebeuren in zijn stad ging hem zeer ter harte. Wanneer er dan spectaculaire acties ondernomen werden moest hij er het zijne van weten en dus toog hij naar de stad. Niet om mee te doen maar wel om stiekem te kijken. Dat bracht hem zelfs een enkele maal met de politie in aanraking.

In 1970 verhuisde de Subfaculteit naar het nog niet eens geheel voltooide hoofdgebouw in Buitenveldert. Daar kwam zoveel ruimte beschikbaar dat de meeste historici een eigen kamer kregen. Zo kwam er een einde aan onze “samenwoning”. Maar dat werd vervangen door een nieuwe relatie tussen ons beiden. Vanaf 1973 werd Prof. Roelink mijn promotor. Van dat promoveren van mij was tot dan toe niet veel terecht gekomen, omdat zowel de faculteit als de universiteit mij steeds nieuwe bestuurlijke taken opdroegen. Met grote vasthoudendheid wist hij een sabatical year voor mij te verkrijgen. In dat jaar was ons contact voornamelijk telefonisch maar wel intensief. Wat daarbij opviel was dat niet alleen ik maar ook mijn vrouw en gezin in zijn zorg deelden. Als zij de telefoon opnamen kreeg immer mijn vrouw bemoedigende woorden toegesproken en werd met mijn puberende zoon eerst het schoolwerk en de vrijetijdsbezigheden doorgenomen. Pas daarna kwam ik aan de beurt. Mijn promotie viel helaas ongeveer gelijk met het einde van Roelinks professoraat waaraan ik de beste herinneringen bewaar. Hoe anders was hij dan zijn opvolger Bredero: de ingetogen Roelink zo verschillend van de flamboyante Bredero. Niettemin heb ik met veel plezier onder beider leiding gewerkt!

Dit blog staat in het dossier 'Opleiding geschiedenis 1918-2018'

 


Deel dit artikel