Op 1 oktober 1961 opende de ‘Verpleegstersschool van de Vrije Universiteit’, inmiddels getransformeerd tot Amstel Academie, de deuren. Deze gebeurtenis was niet alleen een belangrijke stap in de ontwikkeling van de Vrije Universiteit, maar ook in de opleiding van verpleegkundigen in Nederland. Was die tot dat moment georganiseerd volgens het inservice-systeem, deze VU-opleidingsschool bracht daar fundamenteel verandering in en legde daarmee de basis voor de huidige HBO-V-opleiding.

Door: Nannie Wiegman

Het manco van de inservice-opleiding

Sinds het eind van de eeuw werden in Nederland leerling-verpleegsters intern opgeleid volgens het inservice-systeem. Ze werkten in het ziekenhuis, woonden er en kregen er hun opleiding. Voor ziekenhuizen had deze manier van opleiden grote voordelen. Zo waren de leerling-verpleegsters altijd bij de hand om ingeroosterd te worden en waren ziekenhuisdirecties nauw betrokken bij hun opleiding. Leerlingen waren goedkope arbeidskrachten en dus van grote waarde voor een ziekenhuis. De keerzijde van de medaille was dat de leerling tegelijkertijd werknemer én leerling was en daarmee in een lastige positie zat. Een kritische opmerking kon al snel een slechte aantekening opleveren en gevolg hebben voor het overgangsexamen.

Het grootste manco van de inservice-opleiding was echter dat er geen enkel systeem zat in de volgorde van theorie en praktijk. Hoe de leerling de 3,5 jaar durende opleiding doorliep, was volstrekt willekeurig en werd bepaald door de personeelsbehoefte van de ziekenhuisafdelingen. Het kon zijn dat een leerling het eerste halfjaar van de opleiding op de kraamafdeling werkte, terwijl de lessen kraamverpleging pas in het derde jaar gepland stonden. Of dat ze in het derde jaar op de psychiatrische afdeling werd gestationeerd, terwijl de theorie over psychiatrisch verplegen al in het eerste jaar was gegeven. Kortom, theorie en praktijk sloten gedurende die 3,5 jaar slecht op elkaar aan. Dit was in 1961 bij 95% van de ziekenhuizen het geval.

Vanaf 1950 hadden diverse overheidscommissies zich al beziggehouden met de aanpassing van de structuur van de verpleegopleiding. De vele rapporten brachten vooralsnog echter geen verandering in de gangbare praktijk. Met een uitzondering. Om het katholieke gedachtengoed een impuls te geven, richtte de katholieke beroepsorganisatie in 1947 de Katholieke Verpleegstersschool Vronestein te Voorburg op. Deze opleiding was ook al vernieuwend, omdat ze een vooropleiding instelde en meer structuur in het curriculum aanbracht. Ook genoten de leerlingen, allen van katholieken huize, opvallend veel vrijheid.

Een gedurfd initiatief

Toen de bouw van het Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit in 1956 van start ging, rees ook de vraag wie de verpleging in dit spiksplinternieuwe ziekenhuis ter hand moest nemen. Verpleegkundigen lagen niet voor het oprapen, want de arbeidsmarkt was ook toen al krap. Het college van directeuren van de Vrije Universiteit had een drietal eisen voor een optimale bemensing van het ziekenhuis. Ten eerste moesten er vanaf de opening ruim voldoende verpleegkundigen en leerlingen voorhanden zijn. Vanzelfsprekend moesten leerlingen en verpleegkundigen van gereformeerden huize zijn om zo de protestants-christelijk identiteit uit te dragen. Tenslotte wilde het college een opleidingsschool waar pedagogische en verpleegkundige vernieuwing hand in hand gingen.

Om dit te realiseren werd – naast de geneesheer-directeur van het VU-ziekenhuis de heer F.A.H. Kothe – in 1958 als verpleegkundig-directrice aangesteld mevrouw N. Verburg. Ze kenden elkaar goed, wat de samenwerking vergemakkelijkte. Zuster Verburg had zich in Denemarken, Zweden, de Verenigde Staten en Engeland georiënteerd op de structuur van de verpleegopleiding aldaar. Ze was tot de conclusie gekomen dat Nederland hopeloos achterliep op dit gebied. Het was haar ambitie om, los van het ziekenhuis, een zelfstandige verpleegstersschool op te richten met een eigen directrice en een eigen schoolbestuur. Daarbij vond zij het van groot belang om een goed onderwijsprogramma op te zetten, deskundige docenten aan te stellen en de leerlingen streng te selecteren. De grote uitdaging was om het theoretische deel van de opleiding vooraf te laten gaan aan het verpleegtechnisch handelen, de praktijkstages dus. Logistiek was dit voor ziekenhuizen tot dan toe het grootste struikelblok gebleken. In oktober 1959 kreeg zuster Verburg officieel de opdracht om de verpleegstersschool in de ziekenhuisorganisatie te integreren.

Zuster J.C. Groneman aan het roer

Universiteitsblad ‘Helpende Handen’ besteedt aandacht aan de komst van de zusters in het ziekenhuis, 1964. Aangezien de ingebruikname van het nieuwe ‘Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit’ (AZVU) gepland stond voor 1964 (de officiële opening vond plaats op 12 oktober 1966) en omdat de verpleegopleiding 3,5 jaar duurde, was haast geboden. De eerste lichting leerling-verpleegsters moest per 1 oktober 1961 beginnen. Om de school op tijd in volledig bedrijf te hebben, werd mevr. J.C. Groneman aangetrokken. Zuster Groneman had vijftien jaar als verpleegkundig-directrice in het ziekenhuis ‘Ziekenzorg’ te Enschede gewerkt en zich daarna pedagogisch geschoold. Het was haar drijfveer om binnen het verpleegkundig onderwijs de leerling centraal te stellen. Zij was daarmee de aangewezen persoon om de verpleegstersschool, die 490 leerlingen moest opleiden, inhoudelijk vorm te geven.

Directrice Groneman had een duidelijke visie op de verpleegstersopleiding. Als lid van de werkgroep van de Voorlopige Verplegingsraad (opgericht in 1955) met de opdracht het ‘Rapport Basisdiploma Verpleegster’ uit te werken, was zij van de laatste ontwikkelingen in binnen- en buitenland op de hoogte. De pedagogische en organisatorisch consequenties van dit rapport waren echter zo ingrijpend, dat nog weinig opleidingen hun handen aan de geadviseerde vernieuwingen durfden te branden.

Naar een nieuw opleidingsmodel

Samen met zuster Verburg, met wie ze het meteen goed kon vinden, begon zuster Groneman op 1 november 1959 aan een enorme klus. Zuster M.M. van Andel, een ervaren verpleegkundige, kwam het duo in 1961 versterken als adjunct-directrice van de school. De adviezen uit het Rapport van de Voorlopige Verplegingsraad moesten omgezet worden in een opleidingsmodel. Dat betekende het uitwerken van de leerstof, het afstemmen van theorie op praktijk en het maken van stageplannen. Het doel was een schematisch blokkensysteem te ontwerpen waarin de theorie en de praktijk tot in de puntjes waren uitgewerkt en 100% op elkaar aansloten. Het resultaat was een leerplan dat voor de komende tien jaar houvast bood voor directie, docenten en leerlingen. Dit leerplan kende iedere leerling uit het hoofd, want alles stond voor 3,5 jaar ingepland, zelfs de vakanties.

Behalve een nieuw opleidingsmodel moesten er ook docenten aangesteld worden. Hun functie was niet alleen nieuw, er werd ook veel van hen gevraagd. De rol van de verpleegkundig docent was geheel anders dan gebruikelijk. Docenten gaven niet alleen de lessen verpleegkunde, maar waren tevens klasselerares en praktijkdocente. Ook werd van hen verwacht dat ze de ontspanning voor leerlingen regelden. Begeleiding van de leerlingen stond in alle opzichten centraal. We zouden dit nu ‘participerend leren’ noemen.

Geen leerling maar stagiaire

De leerling-verpleegster begon de opleiding met een preklinische perioden van 13 weken. Hierin kwamen alle aspecten van een ziekenhuisorganisatie aan de orde, zelfs een dag meelopen met de schoonmaakdienst, het bijwonen van een brandweeroefening en verkeersles. Hierna volgden vier weken theorie, bijvoorbeeld bedverpleging, afgesloten met een toets. Dan kwam de praktijkstage, die aansloot op de theorie, dus stage lopen op een van de interne afdelingen. Een nieuw blok begon weer met vier weken theorie, bijvoorbeeld kraamverpleging, gevolgd door 13 weken stage op een van de kraamafdelingen en zo 3,5 jaar lang. Het lijkt zo vanzelfsprekend, maar het was in 1961 een noviteit. Nieuw tijdens de opleiding waren ook de lessen 'geschiedenis van de verpleging'. Verpleegkundig-docente A.P.M. van der Meij-de Leur was zo’n inspirerend docente, dat ze erin slaagde met haar lesboek Van olie en wijn (1ste druk 1971) het vakgebied landelijk bekendheid te geven.

Leerlingen tijdens hun externe stage in de psychiatrie begroeten Frederieke Meijboom. Baarn, 1966. Men rekende op 36-40 leerlingen per kwartaal en vier groepen per jaar. De groepen werden genoemd naar het kwartaal waarin ze startten. Groep 61/4 was de eerste groep, gestart in het vierde kwartaal van 1961. Aangezien er nog geen ziekenhuis was, maar leerlingen wel praktijkervaring moesten opdoen, regelde zuster Groneman en haar staf stageplekken bij gastinstellingen, zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten. Voor deze instellingen was het ook even wennen. Ze kregen geen leerling die ze konden inplannen in het rooster, maar een stagiaire die begeleid moest worden. Vanaf 1964 konden de leerlingen eindelijk in het VU-ziekenhuis stage lopen, al bleef bijvoorbeeld de externe stage voor psychiatrische verpleegkunde gehandhaafd. Tijdens deze stage zou de beroemde verpleegkundige Frederieke Meijboom (1871-1971) standaard een gastles over de sociale psychiatrie verzorgen, een les die vaak veel indruk maakte, en bij veel oud-leerlingen nog vers in het geheugen ligt. 

Een strenge selectie

Het insigne van de VU-opleiding met de tekst 'Caritati Serviat Scientia': kennis diene de barmhartigheid. Ontwerp is van W. Heesen. Om een goed opgeleid verpleegsterscorps te krijgen, was de selectie van de leerlingen, - tot 1968 uitsluitend vrouwen -, van groot belang. De protestants-christelijke signatuur van het ziekenhuis was in het hele opleidingsprogramma terug te vinden en leidend voor de keuze van de leerlingen. Alle leerlingen ontvingen aan het begin van de opleiding een bijbel met een embleem en de zinspreuk van de school: Caritati serviat scientia (vertaald: ‘Kennis diene de barmhartigheid’). Uitsluitend meisjes van tenminste 18 jaar met een HBS-, MMS- of Gymnasiumdiploma en bij uitzonderling met een MULO-diploma met goede cijfers werden tot de opleiding toegelaten. Tevens vond er een voorselectie plaats waarbij gekeken werd of de leerling karakterologisch geschikt was. Hierbij werden vooral levenshouding en aanpassingsvermogen onder de loep genomen. Vergeleken met de toelatingseisen bij andere ziekenhuisopleidingen waren deze eisen extreem streng.

Leerling-verpleegster zijn

Op 1 oktober 1961 was het zover: 36 jonge vrouwen in mantelpakje met bijpassende handschoenen, en keurig gekapt, startten met de opleiding aan de ‘Verpleegstersschool van het Academisch Ziekenhuis der Vrije Universiteit’. Groep 61/4 was begonnen. Besloten was de leerling-verpleegsters niet in het ziekenhuis onder te brengen maar in een eigen verpleegstersflat, het zogenaamde ‘woonhuis’. Dat bevorderde de saamhorigheid en verminderde de kans op een groot verloop onder de zusters. Van 1961 tot 1966 diende een flatgebouw met twaalf flatwoningen aan de Maarten Lutherweg te Amstelveen als ‘woonhuis’. Een flatwoning bestond uit een woonkamer, drie slaapkamers, een keuken en een badkamer met twee douches en een centrifuge. Hier woonden en leefden zes leerlingen. De groepen wisselden elkaar per kwartaal af.

Aan het hoofd van het ‘woonhuis’ stond de ‘Vrouw des Huizes’, later mentrix genoemd. Zij zorgde als een soort moeder voor de leerlingen, ving ze op bij problemen en hield ze in de gaten. Herenbezoek was na officiële goedkeuring toegestaan in de gezamenlijke huiskamer. De regels waren streng, maar volgens de verhalen van oud-verpleegkundigen uit de vroegste groepen was de sfeer buitengewoon gezellig en was er veel ruimte voor plezier. Voor hen was het ‘woonhuis’ een veilige omgeving om vandaaruit als jong meisje de grote boze buitenwereld te leren verkennen. Het was de plek waar vriendschappen voor het leven werden gesloten. De inmiddels op leeftijd zijnde oud-verpleegkundigen zien elkaar nog regelmatig op reünies en hebben onderling nog intensief mailcontact.

De verpleegstersschoenen, de 'VU-schuiten', waren verplicht onderdeel van het uniform.De identiteit van het Academisch Ziekenhuis werd in het leven van alledag in sterke mate bepaald door de leerlingen. Zuster Groneman had veel aandacht besteed aan de uitstraling van het zusterscorps en een eigen VU-uniform laten ontwerpen. In hun lichtblauwe jurkjes met wit papieren kapjes en witte op maat gemaakte schoenen, -in de wandelgangen ‘schuiten’ genoemd-, waren ze meteen herkenbaar. De huisstijl van de school was ook terug te vinden op het speciaal ontworpen leerlingeninsigne, de huisspeld. Bij de diplomering werd deze vervangen door het overheidsinsigne.

De reputatie van de school 

Het nieuwe opleidingsmodel van het nog niet bestaande ziekenhuis kreeg landelijk de nodige aandacht. Weliswaar was de opleiding nog steeds een inservice-opleiding, maar door de vernieuwingen, waren de nadelen van het traditionele model ondervangen. De leerling stond nu centraal: deze was geen werknemer meer, maar echt leerling. Was dit dan de manier waarop de nadelen van de inservice-opleiding konden worden vermeden? Het sterke trio Verburg, Groneman en Van Andel trok het land in om het nieuwe opleidingsmodel toe te lichten. Toen de opleiding in 1963 met terugwerkende kracht tot 1961 door de overheid werd erkend als officiële opleidingsinstelling voor het diploma Ziekenverpleging-A, gaf dat een extra impuls.

Ook in het land was inmiddels bekend dat het VU-Ziekenhuis een eigen verpleegopleiding had voor meisjes van protestants-christelijke huize. Voor veel ouders was het een geruststellende gedachte dat hun dochters op deze school in veilige handen waren. Het opleidingsprogramma was immers doordrenkt met het christelijk gedachtengoed en sfeer. De schooldag en andere feestelijkheden werden steevast begonnen met gebed. De zusters begonnen de zondag in het ziekenhuis met het gezamenlijk zingen op de ziekenzalen. Hiervoor kregen ze tijdens de opleiding zangles van de bekende dirigent Reinhardt van Randwijk.

Zusters zingen bij de eerste diplomauitreiking, 29 maart 1965.De jonge Verpleegstersschool greep elke mogelijkheid aan om feest te vieren. Zo werd de Dag van de Verpleging op 12 mei 1965 uitbundig gevierd. In 1966 was het driedubbel feest. Dat jaar vierde de school het eerste lustrum, opende de verpleegstersflat aan de Laan van Kronenburg de deuren en werd eindelijk het Academisch Ziekenhuis met 720 bedden officieel in gebruik genomen. Ook de komst van de eerste man in de opleiding in 1968 ging niet onopgemerkt voorbij. Zijn komst leidde ertoe dat de naam ‘Verpleegstersschool’ de lading niet meer dekte. Wettelijk waren in 1967 de titels verpleegster en verpleger al vervangen door die van verpleegkundige. In 1970 veranderde de naam in ‘School voor Verpleegkundigen van het Academisch Ziekenhuis der Vrije Universiteit’.

De coup van 1970

Behalve successen waren er ook dieptepunten. Zo was 1970 om meerdere redenen voor de school een bewogen jaar. Na het vertrek van zuster Groneman in 1969 was een nieuwe directeur, de heer J. Sorgdrager, aangesteld. Adjunct-directrice zuster Van Andel was hiermee op een zijspoor gezet. Sorgdrager was geen verpleegkundige en kwam uit de commerciële sector. De aanstelling leek op een coup vanuit het curatorium. Stafleden en leerlingen vreesden dat de school hiermee organisatorisch zijn zelfstandigheid zou verliezen en protesteerden heftig. De affaire werd breed uitgemeten in de pers en deed de naam van de school geen goed. Toen kort daarna twaalf van de dertig docenten uit onvrede opstapten, was de rel compleet. Het leidde tot het vertrek van Sorgdrager. Met de komst van de heer I.C. van Grasstek als nieuwe directeur stond de school weer onder leiding van een verpleegkundige. De zelfstandigheid van de ‘School voor Verpleegkundigen A.Z.V.U.’ was voorlopig gered.

De School voor Verpleegkundigen als voorloper van de HBO-V

De oprichting van de ‘Verpleegstersschool van de Vrije Universiteit’ was een gewaagd experiment. Door deze nieuwe opleiding waaide er sinds 1961 een frisse wind door het opleidingslandschap. Het initiatief kon slagen omdat er een adviesrapport lag dat in een nog te starten ziekenhuis relatief makkelijk kon worden ingebed. In elk bestaand ziekenhuis was een dergelijke soepele implementatie ondenkbaar.

De opleidingsschool heeft hiermee een solide bodem gelegd voor de latere HBO-V-opleidingen die in 1972 van start gingen. Het kernprincipe dat een leerling een stagiaire is en geen werknemer staat ook centraal bij de huidige MBOV- en HBOV-opleiding voor verpleegkundigen. De succesvolle School voor Verpleegkundigen A.Z.V.U. heeft het aanzien van het VU-ziekenhuis ingrijpend bepaald. Ook de verpleegkundigen die er hun opleiding volgden, hebben van deze degelijke en vernieuwende opleiding volop geprofiteerd. Tot op de dag van vandaag blijkt dat verpleegkundigen die aan de VU zijn opgeleid het uitstekend doen op allerlei niveaus in de gezondheidszorg. Dat de school zo’n stempel heeft gedrukt, is te danken aan drie verpleegkundigen die het idee van een nieuw soort opleiding met veel energie hebben opgepakt en gerealiseerd: de verpleegkundigen Verburg, Groneman en Van Andel.

Beeldmateriaal uit collectie FNI.

Met dank aan Addy Camper en Mariet Lems.

Drs. Nannie Wiegman is verpleegkundige (groep 70/4 -School voor Verpleegkundigen AZVU) en historica. Ze is eigenaar van Bureau Wiegman, directeur Stichting Zuster Vernède en oud-directeur van het Florence Nightingale Instituut. Zij werkt aan een biografie over Frederieke Meijboom.


Deel dit artikel