De meeste besprekingen die tot de stichting van de Vrije Universiteit hebben geleid, zijn gevoerd in een hervormde pastorie, aan de Plompetorengracht nr. 16 in Utrecht. De bewoner van die pastorie was dominee Jan Wouter Felix (1824-1904), oprichter en voorzitter van de Confessionele Vereniging. Hij zou in 1880 de eerste president-curator van de VU worden. Maar reeds enkele jaren later bedankte hij alweer en verliet hij de VU. Hij had toch iets anders bedoeld. Het hervormde project dat hij voor ogen had, was vastgelopen in een kerkelijke strijd. Bart Jan Spruyt schreef recent een biografie over ds. Felix. Dit blog biedt een samenvatting van een hoofdstuk uit dat boek.

Door: Bart Jan Spruyt

Plompetorengracht 16 UtrechtFelix was aanvankelijk een bewonderaar van Abraham Kuyper, en Kuyper op zijn beurt waardeerde Felix zeer. Beiden waren ook overtuigd van de dringende behoefte aan een christelijke, van de staat onafhankelijke universiteit, in het bijzonder voor de opleiding van theologiestudenten. Eind 1878 werd de Vereniging voor Hoger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag opgericht. Het college van directeuren van deze Vereniging was eindverantwoordelijk voor de universiteit en benoemde een college van curatoren dat verantwoordelijk was voor de inhoud van het onderwijs. In juni 1879 liet Felix zich een benoeming tot curator welgevallen, samen met mr. A.W. van Beeck Calkoen, dr. A.H. de Hartog, jhr. A.F. de Savornin Lohman en mr. L.W.C. Keuchenius.

Oprichting van de VU
Op de eerste vergadering van dit college verklaarde hij zich zelfs bereid, althans voorlopig, het praesidiaat op zich te nemen. Hij zou tot zijn terugtreden in 1888 president-curator blijven. ‘Bij de oprichting van de Vrije Universiteit’, zo schreef hij later, ‘verbonden wij ons allen daaraan in het geloof, dat is, we hadden geen plannen met, noch vooruitzichten voor de door ons opgeleide jongelieden, maar geloofden dat de Heere zou zorgen en ze op Zijn tijd zou uitstoten in Zijn wijngaard.’ Het was immers niet bij voorbaat zeker dat de Hervormde synode de studenten die aan de Vrije Universiteit zouden afstuderen, tot het predikambt in de kerk zou toelaten.

Als curator was Felix nauw betrokken bij de vormgeving van de universiteit. Op hun eerste vergadering besloten de curatoren om eerst een theologische faculteit te stichten. Maar wie daaraan onderwijs moesten gaan geven, werd direct een kwestie. Kuyper zou de historische vakken gaan geven, Rutgers de exegetische en Hoedemaker de filosofische. Aan Kuyper wilden zij het onderwijs in de dogmatische vakken niet toevertrouwen. Zij vertrouwden zijn visie op het verbond niet. Vooral Felix was binnen het college zeer uitgesproken in zijn verzet tegen een benoeming van Kuyper. Kuyper had volgens hem blijk gegeven van een aantal opvattingen – over de uitverkiezing, de zondeval, doop en verbond – die niet gereformeerd waren, dat willen zeggen niet overeenkwamen met de visie van de Synode van Dordrecht (1618/1619). Als Kuyper zou worden benoemd, moest er een tweede hoogleraar in de dogmatiek worden benoemd, iemand die ‘het wel met de Dordtse Synode eens was’. Pas nadat Kuyper had beloofd dat hij verder zou werken aan de ontwikkeling van een verbondstheologie, besloten de curatoren hem alsnog tot hoogleraar dogmatiek te benoemen.

Opening en inzet voor de VU
Toen de Vrije Universiteit als ‘Vrije Gereformeerde School voor hoger onderwijs’ tijdens een aantal bijeenkomsten op 19 en 20 oktober 1880 werd geopend, behoorde Felix tot de sprekers. Na de ‘wijdingsrede’ door Hoedemaker in de Amsterdamse Nieuwe Kerk, op dinsdagmiddag 19 oktober, was er de volgende dag opnieuw een bijeenkomst in het koor van de Nieuwe Kerk, die door Felix werd geopend en voorgezeten. Als eerste rector sprak Kuyper zijn rede over Souvereiniteit in eigen kring uit, en na een receptie in de bovenzaal van de kerk was er ’s avonds een dankstond in de Schotse Zendingskerk, waarin Felix zelf voorging.

Felix liet eerst de verzen 7 en 8 van Psalm 89 zingen, en sprak naar aanleiding van Jesaja 43:12b (‘Gij zijt Mijn getuigen, spreekt de Heere, dat Ik God ben’) over de ‘grootheid’ van het werk ‘dat heden in de hoofdstad van Nederland is aangevangen’. Wij mogen en kunnen niet langer een ‘stille partij’ zijn, zo hield Felix zijn gehoor voor. ‘Stil zijn we al te lang geweest. Wij behoren leesbare brieven van Christus te zijn, en van Hem door geloof en belijdenis te getuigen. Het is onze roeping, met Luther, om God God te laten, want waar God wordt verloochend, daar kan elke dwaling op alle terreinen ontstaan. (…) Daarom is het zo belangrijk om van God te getuigen, niet alleen op de preekstoel, maar ook in de raads- en rechtszalen, aan ziek- en sterfbedden niet alleen, maar ook aan de instellingen van hoger, middelbaar en lager onderwijs.’

Felix.jpgAls curator heeft Felix zich acht jaar voor de Vrije Universiteit ingezet. Hij ijverde zeer voor de aanstelling van een buitengewoon hoogleraar in de Gezondheidskunde (Hygiëne) aan een op te richten medische faculteit. Van het plan werd afgezien omdat deze hoogleraar een concurrent van dr. J.W. Gunning aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam zou zijn, en dat was ‘onraadzaam’ omdat Gunning niet tot de ‘verklaarde vijanden’ van de beginselen van de VU behoorde.

Er is ook nog sprake van geweest dat Felix zelf één dag per week het vak Oude Testament (‘Hebreeuwse antiquiteiten’) zou gaan doceren. Dat lijkt verrassend, maar niet wanneer we bedenken dat Felix in 1865 een serie ‘Bijbeloefeningen’ over de ‘schaduwdienst’ van het Oude Testament had gepubliceerd. Desondanks voelde hij zich niet bevoegd om aan zijn eigen vrije academie te gaan doceren.

De VU en de Hervormde Kerk
Steeds nijpender werd ondertussen de vraag welke houding de Hervormde Kerk tegenover de theologiestudenten van de VU zou aannemen. Hun aantal groeide gestaag: in 1880 waren het er vijf, in 1884 31. Kuyper maakte zich geen grote zorgen. In juli 1882 hield hij in Leeuwarden voor supporters van de VU een toespraak waarin hij uitsprak dat hij bang was dat de VU haar docenten en onderwijs aan de inspectie van de Hervormde Kerk zou moeten onderwerpen, en waarin hij duidelijk zinspeelde op de mogelijkheid van een breuk met de Hervormde Kerk.

Felix werd zo zenuwachtig van Kuypers reformatieplannen dat hij in juni 1884 zijn ontslag indiende als president-curator. Maar hij trok dat onmiddellijk weer in. ‘U weet dat ik argwaan kreeg’, schreef hij later aan Hoedemaker, en reeds in 1885 [sic] mijn ontslag nam als curator en dat ik door de drang die op mij werd uitgeoefend, helaas!, mij liet overhalen en dat ontslag eindelijk weer introk, omdat ik het beginsel van de Vrije Universiteit met mijn gehele hart liefhad, zoals ik dat nog liefheb’. Het was Kuyper zelf die deze ‘drang’ op hem uitoefende. ‘Zojuist schreef ik aan de directeuren het verzoek om mijn ontslagbrief als niet geschreven te beschouwen, en ik deel u dit onmiddellijk mee. Ik geloof niet dat mijn naam voor de Vrije Universiteit zoveel betekent als mij door u en anderen generosius [zo uiterst genereus] in brieven en woorden is toegemeten. Wel vond ik de uitdrukking juist, waarin u mij de trait d’union noemt tussen een vroeger en het opkomende gereformeerde geslacht’. Kuyper had hem dus gevleid, en Felix had zijn verantwoordelijkheid gevoeld.

Toenemende kerkelijke spanningen
Tot een definitief afscheid van de Vrije Universiteit en van Kuyper kwam het toen de kerkenraad van Amsterdam de zogenaamde attestenkwestie op de spits dreef en zich een breuk met de Nederlandse Hervormde Kerk voltrok, die bekend is komen te staan als ‘Doleantie’. In november 1885 bevestigde de algemene synodale commissie de uitspraak van het provinciaal kerkbestuur dat de hervormde gemeente Amsterdam attesten (bewijzen van lidmaatschap) moest verstrekken aan catechisanten met een ‘moderne’ (vrijzinnige) geloofsovertuiging die elders aangenomen wilden worden. Felix sympathiseerde in deze situatie met de (in meerderheid orthodoxe) Amsterdamse kerkenraad, en zowel het hoofdbestuur van de Confessionele Vereniging als Felix zelf gaven daaraan uiting in brieven. ‘Allen, die onze kerk voor een afdeling van de heilige, algemene, christelijke Kerk houden, het onschendbaar recht van haar belijdenis erkennen, moeten in deze aan uw zijde staan’, schreef Felix.

Toen de kerkenraad in december 1885 de kerkelijke goederen wilde veilig stellen via een verandering in het plaatselijke beheersreglement, schorste het classicaal bestuur de 80 kerkenraadsleden die voor deze wijziging hadden gestemd. Het bestuur gaf vervolgens, als plaatsvervanger van de kerkenraad, de attesten aan de catechisanten.
Felix stelde zich aan de kant van de geschorsten, evenals zijn kerkenraad. Maar daarna werden de incidenten hem te revolutionair.

Een breuk in de Kerk
De eerste student die aan de VU afstudeerde, Jan Hendrikus Houtzagers, werd op 7 februari 1886 predikant van de Hervormde gemeente van Kootwijk. De bevestiging tot predikant was echter niet reglementair, aangezien de Hervormde Synode de afgestudeerden van de VU niet erkende. Felix beoordeelde deze gang van zaken als een breuk met het kerkverband die geheel in strijd was met zijn confessionele beginselen. Daarna kwam het gereformeerd kerkelijk congres – waar Kuyper en enkele andere VU-hoogleraren nauw bij betrokken waren –, dat van 11 tot 14 januari 1887 1500 predikanten en kerkenraadsleden bijeenbracht die net als de Amsterdamse kerkenraad het juk van de ‘Synodale Hiërarchie’ van zich af wilden werpen. Het leidde tot de uittocht van meer plaatselijke kerken uit de Hervormde Kerk.

Volgens Felix hadden de congresgangers ‘feitelijk de verklaring van opstand tegen de organisatie van de Nederlandse Hervormde Kerk ondertekend’ – een daad die hij alleen maar kon veroordelen. Aan Kuyper schreef Felix: ‘Dat ik tegen de losmaking ben, weet u sinds tal van jaren, en nooit gaf ik reden om aan te nemen dat ik van mijn confessionele weg ben afgeweken’. Alhoewel Felix de actie van de congresgangers betreurde en veroordeelde, weigerde hij mee te werken aan maatregelen tegen hen. Toen het classicaal bestuur van Utrecht (waarvan Felix ook praeses was) op 13 februari 1887 de dertien stadsgenoten van Felix wilde vervolgen die het congres hadden bijgewoond, onder wie de predikanten Hoekstra en Ringnalda, legde Felix zijn functie neer en verliet hij de vergadering. Hij wilde geen ‘verdrukker der broederen’ worden.

Afscheid van de VU
Een jaar later, op 4 juni 1888, diende Felix zijn ontslag in als curator van de Vrije Universiteit. ‘De innige, steeds versterkte overtuiging dat de congresbeweging van het vorig jaar een schisma in het leven riep en alles behalve een reformatie, maakt het mij onmogelijk langer de verantwoordelijkheid voor de opleiding van de theologanten mede te dragen’, zo schreef hij aan de curatoren. ‘Met diepe smart ontruk ik mij aan de Universiteit wier beginsel en grondslag mij lief blijven, en aan een broederkring waarin ik mij tot voor ruim een jaar zo geheel thuis voelde’. Het curatorium betreurde zijn besluit en schreef hem, op 3 augustus 1888: ‘Het doel van de oprichting van onze theologische faculteit is zowel bij u als bij ons geweest, beter onderwezen en gevormde predikanten te geven aan de kerk. Het bereiken van dit doel is niet door ons toedoen, maar door de synode van het Hervormd genootschap onmogelijk gemaakt, toen deze aan onze kwekelingen de toegang weigerde’.

Felix had uiteindelijk vrede met zijn beslissingen. ‘Ik ben steeds op de zuivere, confessionele lijn gebleven.’ Kuyper zou Kuyper niet zijn geweest wanneer hij niet nog even een persoonlijke uitval naar Felix had gedaan. In De Heraut schreef hij dat ‘de toekomstige geschiedschrijver van onze kerk ook ds. Felix onder de dwalende sterren [zal] hebben te rekenen, wier schijnsel eens zo’n schone hoop in het hart van Gods Sion wekte, maar die geëindigd zijn met droefenis te wekken onder het vrome volk van God’. Ja, ‘de eens zo trouwe wachter op Sions muren [is] in de bestrijder van de gereformeerden ondergegaan’. Felix reageerde dat Kuyper met deze bittere woorden slechts op pathetische wijze het gevoel van de menigte had willen bespelen. ‘Zij zijn onwaardig in de pen van een man als hij, zo rijk in gaven en van zo’n uitgebreide kennis, die vroeger aan mij en aan duizenden een verwachting deed koesteren die in bittere teleurstelling is ondergegaan’.

De geschiedenis zal oordelen
Aan die bittere teleurstelling gaf Felix ook uiting toen hij zich realiseerde dat een hervormd project in een dolerend schisma was vastgelopen. Kuyper is met ‘honderden predikanten van de Nederlandse Hervormde Kerk’ in het geloof een universiteit gaan bouwen, en ‘wij en duizenden in den lande’ verkeerden in de waan dat Kuyper c.s. niet uit waren op ‘het slopen maar op het herstellen en genezen van de breuken van onze zieke kerk’. ‘Ach, waar was, waar is bij dit alles de waarheid, de volle waarheid, en dat terwijl men bij alles de Geest der waarheid aanroept?’ Maar Kuyper had niet alleen honderden predikanten en duizenden in den lande bedrogen, hij had de Hervormden ook hun geld afgetroggeld door ‘agenten van de Vrije Universiteit’ die kerkenraadsleden ‘opruiden’ tot het inzamelen van giften voor deze stichting. Maar de geschiedenis zal oordelen. ‘De bronnen worden binnen- en buitenslands reeds verzameld, waaruit een onpartijdige pen weldra de geschiedenis der laatste jaren zal kunnen samenstellen’.

Dit blog biedt een samenvatting van een hoofdstuk uit de recent verschenen biografie van ds. J. W. Felix:
Bart Jan Spruyt, Oud-Hervormd. Ds. Jan Wouter Felix (1824-1904), het Réveil in Friesland, en de strijd om de Nederlandse Hervormde Kerk (Houten: Den Hertog, 2022)


Deel dit artikel