1 maart 2021
Al sinds 1926 kent de VU een hoogleraar pedagogiek & psychologie. Het vakgebied vond aanvankelijk een plek binnen de faculteit Letteren, later binnen Sociale Wetenschappen, vervolgens in een zelfstandige faculteit, en tegenwoordig als onderdeel van de faculteit Gedrag- en Bewegingswetenschappen. Het Peadologisch instituut (PI) had een belangrijke plek binnen de VU-opleiding, maar ook breder in de jeugdzorg. In de jaren zeventig speelde het een voortrekkersrol in de professionalisering van het werkveld. De foto’s van de zogenaamde speelkamer zijn hier de getuigen van.
Door: Marjoke Rietveld-van Wingerden
De eerste aan de Vrije Universiteit aangestelde hoogleraar pedagogiek en psychologie was Jan Waterink in 1926. Andere universiteiten waren de VU daarin al voorgegaan. Van de eerste generatie pedagogen en psychologen was Waterink de enige die zich nadrukkelijk toelegde op de orthopedagogiek. Daartoe stichtte hij in 1927 het psychotechnisch laboratorium (dat op film is vastgelegd in 1935). Een volgende creatie was het Paedologisch Instituut dat in januari 1931 zijn deuren kon openen. Paedologie betekent studie van het kind. Die bestudering moest uiteindelijk een sterke koppeling maken tussen wetenschap en hulpverlening en dat gebeurde ook. Het laboratorium was daarbij van belang voor het afnemen van tests bij de kinderen. Studenten pedagogiek en psychologie zouden er later ook wel stagelopen.
In de jaren zeventig vervulde het PI in meerdere opzichten een voortrekkersrol in de jeugdzorg, waar toen professionalisering en kwaliteit van de zorg belangrijke items werden. Individuele behandelplannen werden gewoon en er was veel gaande op gebied van methodiekontwikkeling. De ‘speelkamer’ had daarin een cruciale rol. In het PI bestond die al sinds ongeveer 1950. Het accent lag op behandeling door middel van het spel, bijvoorbeeld om het kind te helpen bij het wegwerken van innerlijke blokkades. Vooral kinderen die men toen diagnosticeerde als neurotisch kwamen ervoor in aanmerking. Poppenhuis, blokken, verkleedpullen, een zandbak en een waterbak waren onmisbare attributen.
De functie van de speelkamer veranderde na 1975 in twee opzichten. Allereerst ging ze een vast onderdeel vormen in de behandeling. Het ging nu niet meer zozeer om specifieke kinderen te helpen bij innerlijke blokkades maar de speelkamer werd bij elk kind van belang geacht. Bovendien kwam nu het accent te liggen op de goede relatie tussen kind en hulpverlener om de behandeling in het instituut meer kans van slagen te geven. Psychologen namen de taak over van speltherapeuten . Een van de kinderen die eind jaren zeventig op afgesproken tijden in de speelkamer kwamen herinnert zich: ‘Regelmatig (...) mocht ik bij de psychologe in de speelkamer spelen. Ik deed dat heel graag en speciaal voor mij schafte ze bouwpakketten aan omdat ik daar zo van hield.'
Een andere ontwikkeling in deze periode die bepalend werd voor de hele periode na 1975 was dat de speelkamer onmisbaar werd in de diagnostiek. Door het aanbrengen van een one-way screen was het mogelijk een kind tijdens het spel te observeren zonder dat het zich daarvan bewust was. Oudere kinderen wisten dat dit gebeurde. Een van de geïnterviewde oud-pupillen merkte hierover op: 'Onder schooltijd werd ik regelmatig (dat wil zeggen tweemaal per week een uur) weggeroepen voor speltherapie onder leiding van Titia Hoeksema. Fantastisch was dat! Soms mocht ik vrij spelen. Dat deed ik het liefst met het poppenhuis, maar soms werd mij opgedragen om een ander spel te kiezen. Titia keek af en toe door een one-way screen, maar ze speelde ook regelmatig met mij mee. Als ik me bijvoorbeeld wilde verkleden dan mocht ik ook Titia een pruik opzetten.' (Zijl & Rietveld-van Wingerden in Een buitengewone plek voor bijzondere kinderen 2006, 150-151)
De speelkamer en het one-way screen zijn tegenwoordig niet meer weg te denken uit de jeugdhulpverlening of die nu residentieel is of ambulant. Wat wel is veranderd is dat kinderen zelden opgenomen worden in een tehuis en als dit nodig is dan moet die periode zo kort mogelijk zijn. Vele tehuizen sloten hun deuren vanaf de jaren tachtig. Het PI kon blijven bestaan vanwege de specialistische hulp en het verkrijgen van de erkenning als jeugdpsychiatrische kliniek in 1989. In 2004 ging deze kliniek samen met andere jeugdpsychiatrische hulpverleninginstanties op in De Bascule. Sinds kort vormen De Bascule en Spirit samen de organisatie Levvel.
Dr. Marjoke Rietveld- van Wingerden was universitair docent historische pedagogiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam, en geniet hier nu nog gastvrijheid. Ze is gespecialiseerd in de geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs, met speciale aandacht voor jeugdliteratuur en levensbeschouwelijke vorming (joods, protestants-christelijk, interreligieus en islamitisch). De laatste twintig jaar richt ze zich vooral op orthopedagogiek, speciaal onderwijs en jeugdzorg en de bijdrage van de VU op deze terreinen.
Verder lezen: Marjoke Rietveld-van Wingerden (red), Een buitengewone plek voor bijzondere kinderen Driekwart eeuw kinderstudies in het Peadologisch Instituut te Amsterdam (1931-2006) (Zoetermeer: Meinema, 2006)
Kijk voor alle verhalen in deze expositie op: VU-voorwerpen en hun verhalen | 140 jaar Vrije Universiteit Amsterdam