U bent hier : Home / Personen / Brillenburg-Wurth, G.
Geboren: 28 april 1898
Overleden: 22 november 1963
1949 docent sociale ethiek (Ec.), 1956 (FSW), 1963 buitengewoon hoogleraar
Beschikbare downloads:
In memoriam G. Brillenburg Wurth, uit: Jaarboek VU 1964 (pdf)
In memoriam G. Brillenburg Wurth, uit: Almanak 1965 (pdf)
Brillenburg Wurth, Gerrit
[Lemma geschreven voor de serie Markante Protestanten]
Toen hij vijftien was zette Gerrit Brillenburg Wurth zich al aan een preek en brak hij zich het hoofd over sociaal-maatschappelijke kwesties. Zijn moeder maakte een toga, zijn vader timmerde een heuse preekstoel. Het Rotterdamse gezin, dat nog een zoon en een dochter telde, was hervormd maar ging onder invloed van een zwager van Gerrits vader naar de gereformeerde kerken over. Gerrit volgde het Marnixgymnasium en ging in 1916 studeren, theologie uiteraard, aan de Vrije Universiteit. De dogmaticus Bavinck sprak hem bijzonder aan, maar het was de ethiek van levenskunstenaar G.H.J.W.J. Geesink die zijn hart stal.
In 1921 werd Wurth in Bloemendaal hulpprediker van J.C. Brussaard en was hij tegelijkertijd als geestelijk verzorger verbonden aan het provinciaal ziekenhuis ‘Meer en Berg’ in Santpoort. Na in 1924 zijn doctoraalexamen te hebben behaald, werd Wurth predikant in Oost- en West-Souburg, op Walcheren. In 1925 werd hij, samen met Brussaard, redactielid van het vernieuwingsgezinde Woord en Geest waarover Geelkerken de eindredactionele scepter zwaaide. Toen Geelkerken een jaar later als predikant werd afgezet en de gereformeerde kerken in Hersteld Verband oprichtte, hielden Wurth en Brussaard zich afzijdig. De HV’ers beschouwden dit als een daad van verraad die de verhoudingen jarenlang zou blijven belasten. Tussen Wurth en zijn studievriend Evert Smelik kwam het niet meer goed.
Hoewel Wurth in 1927 promoveerde op een dogmatisch onderwerp (J.H. Scholten als systematisch theoloog) profileerde hij zich vooral als ethicus, met een sterke drang naar sociale - en zielszorg. Die bracht Wurth tijdens de crisis- en oorlogsjaren in de praktijk in zijn geboortestad. In oktober 1929, terwijl zich aan de New Yorkse effectenbeurs een catastrofe aftekenende die desastreuze gevolgen bleek te hebben voor de mondiale economie, had Wurth namelijk een beroep aanvaard naar het Rotterdamse Katendrecht. Zijn wijk was groot, de materiële en geestelijke crisisnood evenzeer. De economische neergang van de jaren dertig trof de havens ongenadig, de werkloosheid nam dramatische vormen aan. Wurth werkte hard. Om toch te blijven studeren stond hij vroeg op, om vervolgens rond tien uur zijn wijk in te trekken. Tijdens de Duitse bezetting was hij vraagbaak voor verzetslieden met gewetensvragen. Ook bood hij onderdak aan joodse onderduikers waarvoor hij en zijn vrouw in 1977, postuum, met de Yad Vashem-onderscheiding werden gelauwerd.
Dat de gereformeerde kerken in 1944 opnieuw scheurden, greep de beminnelijke Wurth erg aan. Twee jaar later verhuisde hij – paradoxaal genoeg – naar Kampen, de hoofdstad van de Vrijmaking. Wurth werd er hoogleraar ethiek, evangelistiek en filosofie aan de Theologische School. Voor de ethiek, het hoofdvak, was hij de opvolger van de vertrokken Schilder, wat hem in zijn inaugurele rede de hartekreet deed slaken dat hij gaarne zou willen terugtreden als de kerkelijke breuk werd geheeld. Tien jaar werd Wurth nog eens indringend geconfronteerd met de scheuring van 1926. Een wat ongelukkig geformuleerd artikel in het Gereformeerd Weekblad over de oprichting van het Hersteld Verband leidde tot woedende reacties van Smelik en Buskes. Wurth was diep geraakt.
In 1962 baarde hij opzien door adhesie te betuigen aan het herderlijk schrijven waarin de hervormde kerk zich tegen de kernbewapening uitsprak. Na de bevrijding had Wurth meer dan eens krachtig afstand genomen van de activistische kerk die het trio Banning, Gravemeyer en Kraemer voor ogen stond, zodat van een regelrechte ommezwaai werd gesproken. Er stond echter tegenover dat Wurth zich van jongs af aan, in de geest van leermeester Geesink, levensbeschouwelijk in den brede had georiënteerd. Eigentijdse levensvragen hadden zijn voortdurende aandacht. Zijn driedelige ethiek over het christelijk leven die rond 1950 verscheen bezag de werkelijkheid op open, kritisch-dynamische wijze vanuit het evangelie. Daarmee baande hij in zekere zin de weg voor de transformatie van de gereformeerde kerken in de jaren zestig.
Daarvan maakte Wurth alleen de opmaat mee. Hij overleed in november 1963, inmiddels benoemd tot buitengewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit, maar zijn inaugurele rede zou hij niet meer uitspreken.
Auteur: Peter Bak, voor Protestant.nl, 8 juni 2009