U bent hier : Home / Personen / Deursen, A.Th. van
Geboren: 23 juni 1931
Overleden: 21 november 2011
1967 lector geschiedenis; 1971 hoogleraar nieuwe tijd (Letteren), 1996 emeritaat
Beschikbare downloads:
In memoriam A.Th. van Deursen, door Fred van Lieburg (pdf)
Deursen, Arie Theodorus van
[Lemma geschreven voor de serie Markante Protestanten]
Toen de schrijver van deze woorden in augustus 1983 met zijn studie geschiedenis begon werd de introductietoespraak van de vakgroep nieuwe tijd gehouden door een man in een donker pak die licht voorover gebogen naar het katheder was gelopen. ‘Nieuwe tijd’ omvatte de periode van 1500 tot 1870 maar de spreker begon doodgemoedereerd over Hitler, of liever gezegd: over de Britse Hitlerkenner Hugh Trevor-Roper wiens reputatie een paar maanden eerder een geweldige deuk had opgelopen. Trevor-Roper had ingestaan voor de echtheid van 62 cahiers met dagboekaantekeningen van Hitler die een paar weken later een aperte vervalsing bleken te zijn. Behalve dat papier en inkt van latere datum waren, bleken ook bepaalde beschreven gebeurtenissen niet te stroken met de historische feiten. Dit laatste had Trevor-Roper met een of twee dagen onderzoek ook kunnen ontdekken. Hij had zich echter laten meeslepen door de waan van de dag en was oppervlakkig te werk gegaan. Moraal van het verhaal voor de aankomende historici: wees niet lichtvaardig, verricht grondig onderzoek, doe recht aan de geschiedenis en haar actoren. Het was Van Deursen ten voeten uit: prikkelend, scherp, helder.
Arie van Deursen werd geboren in Groningen, in een gereformeerd gezin met vijf kinderen. Hij droeg de voornaam van zijn vader die bekendheid genoot als schrijver van schoolboeken, met name op het gebied van de bijbelse aardrijkskunde en archeologie. Ook het christelijke publiek bediende Van Deursen senior met boeken over het oude Israël, onder meer Door ’t beloofde land, Bijbels Beeldwoordenboek en Jeruzalem is welgebouwd. In het laatste oorlogsjaar ging hij, op dat moment ouderling, met de Vrijmaking mee en trad het gezin toe tot de kerk van Schilder. Vier jaar later verloor het gezin de oudste zoon, Pieter, die als dienstplichtig officier omkwam bij een vliegtuigongeluk op Java.
Arie, die de jongste was, ging geschiedenis studeren aan de rijksuniversiteit in zijn geboortestad. Hij werd er beïnvloed door P.J. van Winter, hoogleraar vaderlandse en algemene geschiedenis van de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Van Winter hamerde voortdurend op het belang van historisch handwerk: het bijeenzoeken van gegevens, geduldig en vasthoudend. Na zijn afstuderen in 1958 werd Van Deursen in Den Haag werkzaam op het Bureau der Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis waar hij zich bezighield met de uitgave van zeventiende-eeuwse resoluties van de Staten-Generaal. In 1960 promoveerde Van Deursen op een proefschrift over de Franse Hugenoten, zeven jaar later werd hij lector geschiedenis aan de Vrije Universiteit, om er in 1971 tot hoogleraar nieuwe tijd te worden benoemd.
Als geschiedschrijver vestigde Van Deursen zijn naam in 1974 toen Bavianen en slijkgeuzen verscheen, een studie over kerk en kerkvolk uit het begin van de zeventiende eeuw. Daarin rekende Van Deursen, uiteraard met een beroep op de bronnen, af met de visie dat de geloofsstrijd tussen remonstranten en contraremonstranten met sociale tegenstellingen van doen had. Het conflict had volgens Van Deursen evenveel met de klassenstrijd uit te staan als een wedstrijd tussen Ajax en Feyenoord. De twisten beroerden álle maatschappelijke geledingen, ook het gewone volk dat blijkens de bronnen opvallend goed op de hoogte was van het theologische debat tussen de rekkelijken en de preciezen. Deze focus op de belevingswereld van de gewone man en vrouw in het zeventiende-eeuwse Nederland, toegespitst op de dominerende invloed van de religie, hanteerde Van Deursen ook in zijn bewierookte studie Mensen van klein vermogen (1978-1980) en in Een dorp in de polder (1994), zijn niet minder geprezen boek over het dagelijks leven in het zeventiende-eeuwse Graft.
Terwijl Van Deursen als geschiedschrijver een groot publiek bereikte, kwam hij als hoogleraar minder goed uit de verf. Zo zeer hij als bronnenvorser en auteur op zoek was naar de medemens in het verleden, die hij wilde begrijpen en met wie hij in gesprek wilde gaan, zo weinig zocht hij contact met zijn studenten. Die kregen aan het begin van het college een stencil met hoofdpunten uitgereikt waarna Van Deursen zijn verhaal afstak, nauwelijks van zijn vellen papier opkijkend. Dit nam niet weg dat zijn colleges toonbeelden van eruditie waren, doorspekt met fijnzinnige humor, en een voorbeeldige opbouw kenden. Maar presentatie en dictie schoten tekort, en op discussie was Van Deursen niet erg gesteld. Waar andere docenten zich tijdens de koffiepauze onder hun gehoor mengden en open stonden voor vragen, beende Van Deursen naar zijn werkkamer weg. Collegegeven leek hij als corvee te beschouwen, schrijven had zijn hart.
Een typische studeerkamergeleerde? Nee, toch niet. Als cultuurcriticus schuwde Van Deursen het publieke debat allerminst. Hij werd daarbij gedreven door afkeer van de ‘libertaire’ tijdgeest die de mens hemelhoog op een losbandig paard had gezet, God en Zijn woord verloochenend, zich overgevend aan de geneugten des levens. Cultuurcriticus en geschiedschrijver kwamen in 2005 bijeen in Van Deursens studie over de 125-jarig bestaande Vrije Universiteit, Een hoeksteen in het verzuilde bestel. Hierin ventileerde hij – subtiel en onderkoeld – zijn afkeer van zowel de linkse denkbeelden die na 1968 onder stafleden en studenten veld wonnen als de bestuurlijke en onderwijskundige vernieuwingen die enkele jaren later hun beslag kregen. Een jaar later, in 2006, hekelde Van Deursen de Kuyperbiografie van cultuurhistoricus Jeroen Koch die hij als een ‘libertijns pamflet’ naar de papiercontainer verwees. Op de keper beschouwd hanteerde Koch echter dezelfde aanpak als Van Deursen in de laatste tweehonderd pagina’s van zijn geschiedschrijving van de VU: kritisch en soms een beetje ironisch.
Auteur: Peter Bak, voor Protestant.nl, 22 november 2011