U bent hier : Home / Personen / Fabius, D.P.D.
Geboren: 6 juli 1851
Overleden: 21 december 1931
1880 hoogleraar rechten (R.), 1921 emeritus
Beschikbare downloads:
40-jarig jubileum D.P.D. Fabius, uit: Almanak 1921 (pdf)
In memoriam D.P.D. Fabius, uit: Almanak 1932 (pdf)
In memoriam D.P.D. Fabius, uit: Jaarboek VU 1932 (pdf)
Fabius, Damme Paul Dirk
[Lemma geschreven voor de serie Markante Protestanten]
Een lastige, moeilijke man die snel geïrriteerd was en zijn antipathieën niet achter de lippen hield. ‘Tot een geheel harmonisch karakter is Fabius nooit uitgegroeid,’ zei I.A. Diepenhorst met gevoel voor understatement bij de herdenking van diens honderdste geboortedag. Aartsconservatief was Fabius ook. ‘Terugkeer naar het oude is niet onvermijdelijk teruggang,’ luidde zijn motto. Hij dacht in 1930 nog precies zo als in 1880. Fabius blééf een kind van zijn tijd, een onwankelbare discipel van Groen van Prinsterer: de staatsman ter navolging wens bewandelde paden jammerlijk door de ARP waren verlaten. ‘Groen van Prinsterer – nooit gevolgd,’ bitste Fabius in 1929, twee jaar voor zijn dood.
Paul Fabius was de tweede zoon van een hervormde predikant. Aan Garderen, zijn Veluwse geboorteplaats, had hij geen enkele herinnering. In zijn eerste levensjaar aanvaardde zijn vader namelijk een beroep naar Broek in Waterland waar Paul zijn eerste onderwijs genoot. Dit werd vervolgd in IJsselstein, de derde standplaats van zijn vader, ook de laatste. Hij overleed er in 1860. Het gezin, dat zeven kinderen telde, verhuisde naar Amsterdam, maar moest de stad na drie jaar wegens geldgebrek verlaten. Het keerde terug naar de Veluwe en vestigde zich in Barneveld waar Paul zijn voortgezet onderwijs op het instituut-Kapteyn ontving.
In 1868 begon Fabius, na toelatingsexamen te hebben gedaan, een studie rechten aan de Leidse universiteit. Hiertoe verhuisde het gezin naar de lakenstad, wat de opofferingsgezindheid van zijn moeder tekende. Nauwgezetheid en grondigheid maakten van Fabius bijna een eeuwige student. Pas na meer dan tien jaar verliet hij de Leidse academie, summa cum laude getooid met de doctorshoed – dat wel. De studievertraging was ook een gevolg van de levensbeschouwelijke wending die zijn leven had genomen. Kennismaking met Groen van Prinsterer, in 1872, leidde ertoe dat Fabius, door zijn moeder in licht-modernistische geest grootgebracht, zich met hart en ziel aan de gereformeerde en antirevolutionaire beginselen overgaf. Twee jaar later werd hij redactioneel medewerker van De Standaard, de krant van Kuyper, met wie Fabius veel minder innig was dan met Groen. Zijn journalistieke werk ging ten koste van de rechtenstudie en moest hij zelfs bekopen met een inzinking. Pas in 1877 kon Fabius aan zijn proefschrift beginnen.
Na zijn promotie werd Fabius werkzaam op de griffie van de Drentse provinciale staten, maar niet voor lang. Een jaar later, in 1880, richtte Kuyper de Vrije Universiteit op en vroeg Fabius voor de rechtenfaculteit. Jarenlang was Fabius er de enige hoogleraar. In 1886 ging hij, sinds drie jaar ouderling in de hoofdstedelijke kerkenraad, mee met de Doleantie. In 1891 werd Fabius namens de ARP in de Amsterdamse gemeenteraad gekozen waarin hij berucht werd om zijn explosieve en afbrekende kritiek, zonder aanzien des persoons. Ook met geestverwante wethouders kwam het tot harde botsingen. Zelf bedankte Fabius tot twee keer toe voor het wethouderschap, omdat hij zijn professoraat niet wilde opgeven.
Sinds 1897 combineerde Fabius zijn raadswerk met het lidmaatschap van Zuid-Hollands provinciale staten. Zijn onbarmhartige kritiek en reactionaire opstelling (van algemeen kiesrecht, vaccinatiedwang en staatsarmenzorg moest hij niets hebben) had tot gevolg dat Fabius in 1919 door de ARP werd afgeserveerd. ‘Hij is er door geslagen geweest en verslagen,’ aldus B. de Gaay Fortman, promovendus en vertrouweling van Fabius. De benoeming tot lid van de Raad van State, nog in hetzelfde jaar, maakte veel goed, maar leidde anderzijds tot een nieuw conflict. De VU vond het ambt van staatsraad onverenigbaar met het hoogleraarschap. Fabius werd nog respijt gegund tot zijn zeventigste verjaardag, in 1921, maar weigerde vervolgens met emeritaat te gaan, waarop hij werd ontslagen. Na 41 jaar verliet hij de universiteit zonder officieel afscheid.
Ook de dood kon Fabius, geharnast strijder tegen ongeloof en revolutie, maar moeilijk accepteren. ‘Onmogelijk, mijn werk is nog niet ten einde,’ brieste hij tegen De Gaay Fortman. Toen Fabius op 24 december
Auteur: Peter Bak, voor Protestant.nl, 24 augustus 2009