U bent hier : Home / Personen / Hooykaas, R.
Geboren: 1 augustus 1906
Overleden: 4 januari 1994
1945 buitengewoon hoogleraar (1948 gewoon) in de geschiedenis van de natuurwetenschappen (W&N), 1967 buitengewoon hoogleraar (deels vertrek naar Utrecht), 1971 definitief vertrek naar Utrecht.
Beschikbare downloads
Ab Flipse, 'Reijer Hooykaas (1906-1994)', in Studium 6 (2013), 287-291.
Frans van Lunteren, 'Geology and Christianity', en Ab Flipse, 'Four books for the Price of One' (een 'second look' in Isis (2018), over Hooykaas' boek Natural Law and Divine Miracle uit 1959)
Vanaf februari 2021 werkt Jelmer Heeren aan een promotieonderzoek over de betekenis van Hooykaas. Dit project wordt mogelijk gemaakt door VUVereniging, die het project ondersteunt, omdat het bijdraagt aan de doelstelling van de Vereniging. Zie meer over het project 'De conflict-these voorbij: Reijer Hooykaas (1906-1994)' op de site van VUVereniging.
Lees ook het blog van Jelmer Heeren: 'Wetenschapshistoricus Reijer Hooykaas keek verder dan zijn bureau lang was'
Hooykaas, Reijer
[Lemma geschreven voor de serie Markante Protestanten]
‘Wat jou reden tot voldoening geeft,’ schreef hij in maart 1971 aan De Gaay Fortman, rector magnificus van de Vrije Universiteit, ‘is voor mij een verdrietige zaak.’ Hooykaas doelde op de herformulering van de universiteitsgrondslag. Van gereformeerde beginselen werd niet meer gerept. Het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs vond voortaan plaats in gehoorzaamheid aan het evangelie van Jezus Christus ‘dat naar de openbaring in de Heilige Geest de mens in zijn gehele leven roept tot de dienst en verheerlijking van de ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest.’ Van het ‘horizontalisme’ en ‘oecumenisme’ dat Hooykaas hier in proefde moest hij niets hebben, omdat die naar zijn stellige overtuiging op humanisme zouden uitlopen. De VU gooide haar traditie en reputatie te grabbel. Hooykaas stapte uit de commissie die de grondslagwijziging had voorbereid en nam ontslag als – buitengewoon – hoogleraar.
Reijer Hooykaas was de zoon van een gereformeerde zilverfabrieksdirecteur uit Schoonhoven. In Gouda doorliep hij de hbs waarna hij in 1923, net zeventien geworden, scheikunde ging studeren aan de Utrechtse rijksuniversiteit. In 1930 studeerde Hooykaas af en werd scheikundeleraar aan de christelijke hbs-a in Amsterdam. In 1932 ging hij scheikunde onderwijzen aan het christelijk lyceum in Zeist. Een jaar later promoveerde Hooykaas in de wis- en natuurkunde. In zijn proefschrift distantieerde hij zich van de zelfgenoegzame en ahistorische afwijzing van de alchemisten. ‘Zij gingen bij de oplossing van de hun gestelde problemen even logisch of onlogisch te werk als wij,’ meende Hooykaas. ‘Een juist oordeel over hen kan slechts geveld worden als men de moeite neemt zich in het verleden in te leven.’
Meteen na de bevrijding werd Hooykaas aan de VU benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis der natuurwetenschappen, de eerste leerstoel voor dit vak in Nederland. Drie jaar later, in 1948, werd hij gewoon hoogleraar. Hooykaas, een begenadigde en enthousiasmerende docent, wilde zijn studenten tot natuurfilosofen maken. De studie sec van de natuurwetenschap leidde hen op tot vakmensen in technische zin, waarbij theorieën uit het verleden werden veronachtzaamd of uit hun verband gerukt, met bewustzijnsverenging als gevolg. Wetenschapsgeschiedenis was volgens Hooykaas een historische discipline, géén natuurwetenschap.
Daarom probeerde hij een brug te slaan naar de alfawetenschappen, de theologie in het bijzonder. ‘Voor een onchristelijke of zelfs antichristelijke natuurwetenschap is de naam “wetenschap” niet toepasselijk,’ poneerde hij in
Dientengevolge hield Hooykaas zich veelal afzijdig van principiële discussies over geloof en wetenschap. Hij hield zich bezig met hun verhouding en beschreef de confrontatie. In de strijd mengde hij zich echter niet, wat mee moet hebben gespeeld in zijn beslissing de VU in 1971 de rug toe te keren. Uit den werke raakte Hooykaas niet. Vier jaar eerder was hij hoogleraar geworden aan de Utrechtse universiteit, als opvolger van E.J. Dijksterhuis. Zijn VU-leerstoel was toen weer in een extraordinariaat omgezet.
In 1976 ging Hooykaas met emeritaat. Acht jaar later publiceerde hij een geannoteerde en uitvoerig ingeleide uitgave van een manuscript van Joachim Rhaeticus die in 1540 de heliocentrische leer van Copernicus wereldkundig had gemaakt. Hooykaas had het verloren gewaande handschrift begin jaren zeventig ontdekt en gaf het in 1984 uit als G.J. Rheticus’ treatise on holy scripture and the motion of the earth. Hooykaas’ plan een geschiedenis te schrijven van de ontvangst in Nederland van het copernicanisme bleef in het onderzoeksstadium steken. Hij overleed in 1994, een oeuvre nalatend van rond de 130 boeken en artikelen.
Auteur: Peter Bak, voor Protestant.nl, 7 december 2009