U bent hier : Home / Personen / Molen, G.H.J. van der
Geboren: 20 januari 1892
Overleden: 9 oktober 1978
1946 privaatdocent, 1949 buitengewoon hoogleraar, 1958 gewoon hoogleraar volkenrecht, 1962 emeritus
Beschikbare downloads:
In memoriam G.H.J. van der Molen, uit: Jaarboek VU 1978-1979 (pdf)
Gezina van der Molen (pdf), uit: Verder kijken. Honderdvijfendertig jaar Vrije Universiteit Amsterdam in de samenleving (2016).
Molen, Gesina Hermina Johanna van der
[Lemma geschreven voor de serie Markante Protestanten]
Haar herdenken is sinds 1991 een heikele onderneming. In dat jaar velde Vrij Nederland-redactrice Elma Verhey in haar boek Om het joodse kind een vernietigend oordeel over Gesina van der Molens voorzitterschap van de rijkscommissie die zich na de bevrijding boog over het lot van joodse onderduikkinderen. Volgens Verhey had Van der Molen zich laten leiden door ‘een gevaarlijk mengsel van pseudo-progressieve ideeën, antisemitisme en een onder alle omstandigheden superieur geacht christendom.’ De woorden hingen een jaar later, in 1992, als een donkere wolk boven de herdenking door de Vrije Universiteit van Van der Molens honderdste geboortedag. Andreas Burnier, hoogleraar criminologie en joods onderduikkind, weigerde te komen spreken.
Toen de VU dertien jaar later, in 2005, ter gelegenheid van haar 125-jarig bestaan, vier leerstoelen voor ‘vrouwelijk toptalent’ instelde was de lucht nog onvoldoende opgeklaard om de naam van Gesina van der Molen eraan te verbinden. De leerstoelen werden vernoemd naar de pas overleden vrouwenvoorvechtster Fenna Diemer-Lindeboom. Eind 2010, toen de VU haar honderddertigste verjaardag met een tentoonstelling van hoogleraarsportretten opluisterde, kwam Van der Molen opnieuw postuum in opspraak. Haar schilderij had een onbeduidende plaats gekregen, alsof de VU zich met de juriste nog steeds geen raad wist. Na protesten werd Van der Molen naar een eervollere plek gepromoveerd. ‘Zij is een toonbeeld van een maatschappelijk betrokken beoefenaar van het recht,’ schreef Van der Molens biograaf Gert van Klinken in het universiteitsblad Ad Valvas. ‘Het zou de VU sieren haar zo te gedenken.’
Omstreden was Gesina van der Molen tijdens haar leven al, strijdbaar ook, en eigenwijs. Ze werd geboren in het Groningse Baflo waar ze opgroeide als enigkind van schoolhoofd Jan van der Molen. Na haar kwamen nog drie jongetjes ter wereld die allen kort na de geboorte overleden. In 1903, toen Gesina elf jaar oud was, werd haar vader tot schoolopziener in het arrondissement Dokkum benoemd en verhuisde het gezin naar Leeuwarden. Gesina ging er naar de – openbare – ulo, vervolgens naar de christelijke kweekschool. Toen haar vader in 1908 antirevolutionair Tweede-Kamerlid werd, voor het kiesdistrict Sliedrecht en vervolgens als schoolopziener naar het arrondissement Hillegersberg werd overgeplaatst, verliet het gezin Van der Molen de Friese hoofdstad. Het vestigde zich in Rotterdam waar Gesina haar kwekelingopleiding afrondde en vervolgens voor de klas kwam te staan.
Het onderwijs beviel haar maar matig. In 1917 hield ze zowel het klaslokaal als Rotterdam voor gezien en toog ze naar Amsterdam waar ze leerling-verpleegster werd. Via haar moeder ging ze inwonen bij het gezin van de Friese jurist Anne Anema die hoogleraar aan de VU was en met wie de Van der Molens sinds hun Leeuwardense jaren bevriend waren. Het verpleegstersbestaan bleek voor Gesina echter te zwaar en aangespoord door Anema besloot ze zich aan de journalistiek te wijden. Ze ging voor De Amsterdammer schrijven, een kopblad van het antirevolutionaire dagblad De Standaard. Ook stimuleerde Anema, als volkenrechtdeskundige, haar belangstelling voor vraagstukken van oorlog en vrede die was gewekt door de bloedige loopgravenoorlog van ’14-’18. Van der Molen besloot er zelfs wetenschappelijke studie van te maken. Na met goed gevolg toelatingsexamen te hebben gedaan schreef ze zich in 1924 als rechtenstudent aan de VU in. Vijf jaar later behaalde ze haar doctoraal, om in 1937 (als eerste vrouw aan de VU) te promoveren op een proefschrift over Alberico Gentili, een zestiende-eeuwse Italiaanse jurist van protestantse huize die als grondlegger van het volkenrecht gold. ‘De enige man in Gesina’s leven,’ werd er gegniffeld. Als ongetrouwde vrouw, samenwonend met een katholieke vriendin, werkend in de mannenwereld van de journalistiek en de rechtswetenschap, wist Van der Molen zich door menig gereformeerd argusoog bekeken. Ook omdat ze een uitgesproken voorstander was van het passief vrouwenkiesrecht dat pas in 1953 door de ARP zou worden geaccepteerd. Haar levensweg leidde ook tot spanningen met haar ouders, vooral met haar vader die zijn dochter een goed gereformeerde opvoeding dacht te hebben gegeven. Daarin pasten overigens wel Gesina’s bezwaren tegen het buitenshuis werken van de getrouwde vrouw. Haar plaats was in het gezin, meende ze.
Naast haar rechtenstudie bleef Van der Molen als journaliste actief, schrijvend in De Amsterdammer, als medewerkster van de vrouwenrubriek, in Antirevolutionaire Staatkunde, Christelijk Vrouwenleven en De Volkenbond, het maandblad van de Vereniging voor Volkenbond en Vrede waarvan Van der Molen een van de voortrekkers was. Met lede ogen bezag ze hoe aan de Europese vrede op de eerste dag van september 1939 opnieuw een einde kwam: nazi-Duitsland viel Polen binnen. Driekwart jaar later trok Hitlers Wehrmacht westwaarts en werd ook Nederland bezet. Van der Molen nam vrijwel direct stelling, gedreven door haar rotsvaste gereformeerde geloof. In 1941 weigerde ze, als eindexamengecommitteerde, de ariërverklaring te tekenen en trad ze toe tot de redactie van het ondergrondse blad Vrij Nederland. Onenigheid met mederedacteur Van Randwijk, die het blad tot wegbereider van een nieuwe, op socialistische leest geschoeide samenleving wilde maken, had tot gevolg dat Van der Molen zich in 1942 uit de redactie terugtrok.
Begin 1943 werd Van der Molen een van de oprichters van het verzetsblad Trouw dat een duidelijk antirevolutionair geluid ten gehore ging brengen. In hetzelfde jaar raakte ze, samen met haar vriendin Mies Nolte, lerares Duits en kunstgeschiedenis, betrokken bij het redden van joodse kinderen. De vraag hoe het na de bevrijding met de onderduikkinderen verder moest hield Van der Molen al voor de bevrijding bezig. Ze was in 1944 auteur van het Besluit Oorlogspleegkinderen dat door de Londense regering wettelijk werd bekrachtigd. Het bepaalde dat ouders van onderduikkinderen die zich niet binnen een maand na afloop van de oorlog hadden gemeld uit de ouderlijke macht werden ontzet. Na de bevrijding, als voorzitter van de Rijkscommissie Oorlogspleegkinderen (OPK), oordeelde Van der Molen, geen tacticus, dat ter bepaling van het voogdijschap over de joodse weeskinderen niet de afkomst maar de levensovertuiging van de ouders bepalend moest zijn. Het gevolg was dat niet-religieus opgevoede kinderen aan de – veelal christelijke – ouders werden toegewezen. Dit wekte de woede van joodse familieden en voogdij-instellingen die OPK, vooral haar uitgesproken gereformeerde voorzitter Van der Molen, van ‘zieltjeswinnerij’ en racisme beschuldigden.
Een sta-in-de-weg voor haar verdere carrière was dit niet. In 1946 werd Van der Molen privaatdocent volkenrecht aan de VU, drie jaar later (opnieuw als eerste vrouw) buitengewoon hoogleraar, waarna ze ten slotte in 1958 gewoon hoogleraar in het volkenrecht en de internationale betrekkingen werd. In 1962 ging Van der Molen met emeritaat en wijdde zich vervolgens, gedreven door een rabiate afkeer van onrecht en ongelijkheid, aan de strijd tegen rassendiscriminatie. In 1965 werd ze voorzitter van de Nederlandse afdeling van het Defence and Aid Fund dat slachtoffers van de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek financieel en juridisch bijstond. In 1966 trad ze, als eerste vrouwelijke rechter, toe tot het Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag. Ook richtte Van der Molen de stichting Adjutorium op die geld inzamelde voor ontwikkelingsprojecten in Derde-wereldlanden, vooral in India.
Naar de aard van haar relatie met Mies Nolte, die in de jaren zestig wethouder van Bloemendaal was, is het altijd gissen gebleven. ‘Laat ik zeggen dat ik nooit een geschikte huwelijkspartner gevonden heb,’ hield Van der Molen de boot telkens af. ‘Als iemand me vroeg dacht ik altijd: moet ik dáármee nou m’n hele leven door?’ Voor intimi was echter zonneklaar dat de dames méér dan huisgenoten waren, al werd dit in 2005 nog beslist ontkend door een tantezegster van Mies Nolte.
Auteur: Peter Bak, voor Protestant.nl, 28 februari 2011