U bent hier : Home / Personen / Puchinger, G.
Geboren: 1 april 1921
Overleden: 15 september 1999
Hoofd Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) VU, 1971-1986.
Puchinger, George
[Lemma geschreven voor de serie Markante Protestanten]
In 1916, midden in de eerste wereldoorlog, trok de Boheemse Katharina Puchinger naar Wenen waar ze werk vond als kokkin. Ze raakte er zwanger, maar vanwege het standsverschil was een huwelijk uitgesloten. Bang voor de schande die haar als ongehuwde moeder stond te wachten, besloot Katharina in Amsterdam een nieuw bestaan op te bouwen. Ze bracht er op 1 april 1921 een zoon ter wereld. Ze noemde hem George en liet hem dopen in haar rooms-katholieke geloof.
Moeder en zoon kregen onderdak in een tehuis ‘voor ongehuwde moeders en onverzorgde zuigelingen’. Toen Katharina in 1926 overleed ontfermde de ongehuwde directrice van het tehuis zich over George. Ze zegde haar baan op en trok in bij haar zuster en zwager, waar George werd grootgebracht in het gereformeerde geloof. De zussen verhuisden in 1932 naar Zeist waar George de jongensschool van de Broedergemeente bezocht, vervolgens de HBS-A van het Christelijk Lyceum. In 1935 overleed ook zijn pleegmoeder. Haar zuster nam de opvoeding over. Met George’s passie voor literatuur, geschiedenis en theologie had zijn tweede pleegmoeder geen enkele affiniteit; ze hechtte meer aan zijn schoolprestaties. Die waren slecht: de meeste vakken interesseerden George niet; hij bleef twee keer zitten.
In september 1940 schreef Puchinger zich als student Nederlands aan de rijksuniversiteit van Utrecht in waar zich een nieuwe wereld voor hem opende. Geen verplichte vakken meer: naar hartelust colleges volgen, zowel binnen als buiten de letterenfaculteit. Puchinger leerde er de historicus F.C. Gerretson kennen die zijn leermeester zou worden. Colleges theologie brachten hem in aanraking met het werk van de Zwitserse theoloog Karl Barth wiens boeken hij ging spellen.
De bezetting onderbrak de studie. In 1943 moest de universiteit haar deuren sluiten. Vanwege hulp aan joodse onderduikers zat Puchinger in 1944 enkele maanden in de Leeuwardense strafgevangenis. In zijn cel hoorde hij dat de Kamper theoloog Klaas Schilder, wiens woord hij had verslonden en hem definitief voor de gereformeerde levensovertuiging had doen kiezen, door de gereformeerde synode was afgezet. In diens strijd tegen de lauwheid en zelfvoldaanheid die zich in de jaren twintig en dertig van de gereformeerde wereld hadden meester gemaakt, zou hij Schilder blijven volgen. Puchinger trad na de bevrijding toe tot de vrijgemaakte kerken (hij zou in de jaren zestig weer synodaal worden) en bracht in zijn tweewekelijkse orgaan Polemios een principieel calvinistisch geluid ten gehore. Het blad vestigde Puchingers naam als onverschrokken, niets en niemand ontziende debater, wetenschap en getuigenis voortdurend met elkaar verbindend.
In 1958, drie jaar na zijn afstuderen (in de wijsbegeerte), trad Puchinger in dienst van de Koninklijke/Shell. Hij werd werkzaam op de Centrale Documentatie, onder meer om de door leermeester Gerretson aangevangen geschiedschrijving van de Koninklijke te voltooien. In zijn vrije tijd begon Puchinger aan een proefschrift over Abraham Kuyper en het ontstaan van de Coalitie. Publicatie van Dagboek van mevrouw Colijn (1960) en Colijn: momenten uit zijn leven (1962) zetten hem echter definitief op het spoor van vijfvoudig premier Hendrikus Colijn. Uiteindelijk promoveerde Puchinger in 1966, aan de Vrije Universiteit, op Colijn en het einde van de Coalitie. Van zijn dissertatie zou in 1980 een tweede, in 1993 een derde deel verschijnen. In deze trits, Puchingers magnum opus, bleef hij dicht bij de bronnen, aan de feiten geen noemenswaardig oordeel verbindend. Zo uitgesproken de jonge Puchinger was, zo terughoudend was hij later, als historicus. Ook in de vele interviewboeken die hij publiceerde was de auteur nauwelijks aanwezig. Puchinger wilde de mensen niet uithoren, maar laten uitpraten; de discussie ging hij niet aan, wat overigens boeiende en openhartige gesprekken opleverde.
Als hoofd van het Historisch Documentatiecentrum van de VU, een functie die hij van 1971 tot zijn pensionering in 1986 bekleedde, bouwde Puchinger een waardevolle archievenverzameling van protestantse personen en organisaties op. Ondertussen hield de stroom publicaties onverminderd aan, ook na zijn pensionering, zijn reputatie als chroniqueur van het Nederlandse calvinisme bevestigend. De bibliografie, die hem in 1996, bij zijn 75e verjaardag werd aangeboden, telde bijna 1300 titels. In hetzelfde jaar kreeg Puchinger de Academiepenning van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen.
Twee jaar later, in 1998, werd Puchinger door Princeton Theological Seminary de eerste ‘Abraham Kuyper Prize’ toegekend. Tegelijkertijd raakte hij in opspraak. VU-historicus H.J. Langeveld toonde in het eerste deel van zijn Colijnbiografie aan dat Puchinger, verklaard bewonderaar van de staatsman, in zijn publicaties doelbewust had gezwegen over belastende zaken uit Colijns periode in Indië. Puchinger zag af van repliek, kampend met de gevolgen van een beroerte. Hij overleed een jaar later, in 1999, 78 jaar oud.
Auteur: Peter Bak, voor Protestant.nl, 20 januari 2009