In de periode 1948-1970 kreeg de VU stapsgewijs meer overheidssubsidie. De VU groeide te snel om nog uit particuliere middelen bekostigd te kunnen worden. De overheid had al sinds het begin van de eeuw een deel van bepaalde kosten (voor universiteitsgebouwen bijvoorbeeld) gesubsidieerd. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er geleidelijk meer subsidie, vooral voor de bètafaculteit en de medische faculteit. Sommigen stonden op het standpunt dat een 100% subsidie het gevaar in zich had van teveel overheidsbemoeienis, al waren zelfs de laatste paar procent directe ondersteuning (hetgeen wel in de miljoenen liep) aan het eind van de jaren zestig een forse last op de schouders van de Vereniging geworden. Uiteindelijk werd de subsidiering bij wet van 30 september 1970 op 100% bepaald, met terugwerkende kracht tot 1 januari 1968. De VU was nu niet meer afhankelijk van de Vereniging voor de geldelijke middelen en kwam daarmee ook inhoudelijk op grotere afstand te staan van die Vereniging. Aan de andere kant was ze echter minder ‘vrij’ van de staat. Bij de beoordeling van onderwijs en onderzoek zou de overheid een stevige vinger in de pap krijgen.

Deel deze pagina